Momenteel bestaat er in de politiek veel aandacht voor ondernemers die Nederland verlaten en daarmee belasting zouden ontwijken. Dit lichtte ik al toe in mijn Hertoghs Beschouwt #360 over woonplaatsonderzoeken. In het voorjaar is een motie aangenomen om een evaluatie uit te voeren van de doelstellingen, regelgeving en uitvoeringspraktijk rondom de fiscale woonplaats. Nu heeft zich een nieuwe ontwikkeling op dit gebied voorgedaan. Op 8 oktober 2024 is een motie in de Tweede Kamer aangenomen die de regering opdraagt opties uit te werken om belastingontwijking tegen te gaan, met als reden dat vermogende personen vertrekken uit Nederland naar laagbelastende landen.[1] Als concrete maatregel wordt een inwonerschapsfictie na emigratie genoemd.
Huidige regeling voor de inkomstenbelasting
Er bestaat momenteel al een heffing voor de inkomstenbelasting wanneer een ondernemer/DGA emigreert uit Nederland. In dat geval wordt een conserverende aanslag opgelegd. Dit is vastgelegd in artikel 2.8, lid 2 Wet inkomstenbelasting 2001 en houdt in dat een aanslag wordt opgelegd over de waarde van het aanmerkelijk belang van de emigrerende DGA.
Dit is dus reeds een exitheffing, al wordt deze op het moment van emigratie nog niet geïnd. Er wordt namelijk bij emigratie uitstel van betaling verleend voor de conserverende aanslag op basis van artikel 25, lid 8 Invorderingswet. De conserverende aanslag wordt pas geïnd indien een ‘verbonden’ handeling plaatsvindt, zoals het vervreemden of liquideren van het aanmerkelijk belang, of het overlijden van de DGA. Sinds een wetswijziging in 2015 geldt dat bij dividenduitkeringen na emigratie de conserverende aanslag pro rata wordt ingevorderd.
Tot 15 september 2015 werd de conserverende aanslag na 10 jaar kwijtgescholden, maar sindsdien vervalt deze termijn niet meer. Reden voor deze aanpassing was de bestrijding van fiscaal gedreven emigratie. Het bestrijden van “fiscaal gedreven” emigraties is dus al een aantal jaren een aandachtspunt. Door deze aanpassing heeft de conserverende aanslag nu een oneindige duur.
Nederland heeft zich met deze regeling permanent het heffingsrecht over het aanmerkelijk belang van de Nederlandse DGA toegeëigend, zelfs als deze op enig moment al vele jaren buiten Nederland woont. Aandeelhouders die (willen) emigreren blijven daardoor tot in de lengte van dagen verbonden aan het Nederlandse heffingssysteem voor hun aanmerkelijk belang. Daarnaast blijft onroerend goed dat in Nederland is gelegen eveneens belastbaar in Nederland.
Fictie in de schenk- en erfbelasting
Er bestaat momenteel al een soort inwonerschapsfictie voor de schenk- en erfbelasting. Artikel 3 van de Successiewet 1956 bepaalt dat iemand met de Nederlandse nationaliteit na emigratie wordt geacht nog 10 jaar in Nederland te wonen. Op het moment van overlijden of schenking na emigratie uit Nederland is dit dus belastbaar onder de Nederlandse schenk- of erfbelasting.
Extra fictie
In aanvulling op de bestaande inwonerschapsfictie voor de schenk- en erfbelasting wil de Nederlandse regering dus ook een inwonerschapsfictie voor de inkomstenbelasting invoeren. Daarbij lijkt de Tweede Kamer in de motie de termen inwonerschapsfictie en exitheffing op één hoop te gooien (“constaterende dat er een maatregel is die emigratie om belastingredenen tegen kan gaan, namelijk de inwonerschapsfictie voor inkomstenbelasting na emigratie, oftewel de exitheffing”).
Zoals hiervoor toegelicht, is er reeds sprake van een exitheffing in de inkomstenbelasting. Als we de motie goed begrijpen, wil de Tweede Kamer in aanvulling op de exitheffing óók een inwonerschapsfictie invoeren voor de inkomstenbelasting.
De veronderstelling die aan de motie ten grondslag lijkt te liggen, namelijk dat een DGA kan emigreren en daarmee van Nederlandse heffing af is, klopt dus niet gelet op de voorgaande wettelijke regelingen. Er vindt op meerdere fronten Nederlandse belastingheffing plaats, ook na emigratie. Dat is volgens de indieners van de motie nog niet voldoende.
Het idee achter de voorgestelde fictie in de motie van 8 oktober is dat vermogende Nederlanders emigreren naar landen met lage belastingheffing en op die manier belasting ontwijken. Het invoeren van een inwonerschapsfictie zou volgens de motie een maatregel kunnen zijn om deze belastingontwijking tegen te gaan.
Het is op basis van deze korte motie nog niet duidelijk hoe dit er dan precies uit zou komen te zien en of deze fictie wordt beperkt tot een bepaalde tijdsperiode, zoals de fictie van de schenk- en erfbelasting. Een andere vraag is of voor deze fictie een onderscheid zal worden gemaakt tussen personen met de Nederlandse nationaliteit en personen zonder de Nederlandse nationaliteit.
Ook is het de vraag of relevant wordt geacht hoelang iemand in Nederland woonachtig is geweest. De inwonerschapsfictie zal vooral van belang zijn voor laagbelastende jurisdicties, waarmee geen belastingverdrag is gesloten. Zodra er een belastingverdrag is, zou deze in principe dubbele belastingheffing moeten voorkomen. Deze punten zullen de komende tijd verder uitgediept worden, mocht daadwerkelijk worden besloten om een wetsvoorstel te maken voor een dergelijke fictie.
Conclusie
In de kern gaat deze voorgestelde maatregel naar mijn mening in ieder geval veel te ver. Op basis van de motie lijken de indieners te willen kijken naar een inwonerschapsfictie, waardoor niet alleen DGA’s te maken krijgen met een langdurige Nederlandse heffing. Het vestigingsklimaat van Nederland wordt op deze manier alleen nog maar onaantrekkelijker.
Het is uiteraard afhankelijk van de exacte invulling van een eventuele inwonerschapsfictie, maar belastingplichtigen moeten de mogelijkheid hebben om te verhuizen naar een ander land zonder oneindig aan het belastingsysteem van Nederland vast te zitten. Ook kan ik me voorstellen dat het invoeren van dit soort ficties strijdig kan zijn met de vrijheid van vestiging.
Wat mij betreft staan dit soort maatregelen ook haaks op de juist toenemende mobiliteit van mensen. Uiteraard houden we de ontwikkelingen hierover goed in de gaten en informeren wij u zodra er relevante ontwikkelingen zijn.
[1] Motie, Kamerstukken II2024/25, 36 600 IX, nr. 23.