Skip to content

#370 (Schijn)zelfstandigheid: the saga continues

15 July 2024

Met de komkommertijd in aantocht begint het nieuws op veel gebieden langzaam op te drogen. Hoe anders is dit ten aanzien van schijnzelfstandigheid op de arbeidsmarkt. De laatste jaren is dit thema flink in ontwikkeling en de uitspraken hierover volgen zich in rap tempo op, waarbij vorige week nog uitspraak werd gedaan in de zaak Temper. [1] De verdeeldheid is groot [2] waarbij in alle zaken dezelfde vraag boven de markt hangt: is sprake van zelfstandige arbeid of van een dienstbetrekking?

Hoewel de zaken zich tot op heden hebben afgespeeld op het gebied van het arbeidsrecht, heeft het antwoord op de vraag uiteraard vergaande fiscale gevolgen. Temeer nu de Belastingdienst heeft aangekondigd vanaf het jaar 2025 weer te gaan handhaven op arbeidsrelaties. Hiermee lopen onder andere opdrachtgevers (of werkgevers?) kans op aanzienlijke naheffingsaanslagen loonheffingen.

Wet DBA

Tot 1 mei 2016 kon een zelfstandige de Belastingdienst verzoeken om een ‘verklaring arbeidsrelatie’ (VAR) waarin – kort gezegd – door de inspecteur werd bepaald of sprake was van winst, resultaat of loon. De VAR is echter met ingang van 1 mei 2016 vervangen door de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA). [3] Op basis van deze wet dienen opdrachtgever en opdrachtnemer samen te beoordelen of sprake is van loondienst, waarbij een modelovereenkomst uitkomst kan bieden. De Wet DBA heeft in de praktijk echter niet de gewenste duidelijkheid gebracht, hetgeen heeft geresulteerd in een handhavingsmoratorium.

Dit betekent dat de Belastingdienst niet handhaaft, tenzij sprake is van kwaadwillendheid of nadat een aanwijzing is gegeven. Hoewel de opvolger van de Wet DBA, de Wet Verduidelijking Bewoording Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR) inmiddels naar de Raad van State is gestuurd en op zijn vroegst per 1 januari 2026 wordt ingevoerd [4], heeft de Belastingdienst in maart van dit jaar het Handhavingsplan arbeidsrelaties tranche 2024 gepubliceerd. [5] Hierin is opgenomen dat de Belastingdienst vanaf 2025 gaat handhaven op arbeidsrelaties en dus op schijnzelfstandigheid.

Handhaving schijnzelfstandigheid

Zoals gezegd, de nieuwe wet wordt op zijn vroegst in 2026 ingevoerd. Op basis van welke criteria gaat de Belastingdienst dan handhaven? Immers, er is ruim acht jaar lang niet gehandhaafd wegens de bestaande onduidelijkheid. Voor een antwoord op deze vraag wordt teruggegrepen op de huidige wet en jurisprudentie waarbij onder andere het Deliveroo-arrest [6] uitkomst kan bieden. Hierin heeft de Hoge Raad ten aanzien van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst overwogen dat het afhangt van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. [7]

In het Deliveroo-arrest oordeelde de Hoge Raad uiteindelijk dat inderdaad sprake was van een dienstverband. Dit was weer anders in het geval van Temper, waarin Rechtbank Amsterdam tot de conclusie kwam dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst en uitzendovereenkomst omdat niet was voldaan aan formeel werkgeversgezag, de loonbetalingen niet via Temper verliepen en aan het element om persoonlijke arbeid te verrichten niet of nauwelijks was voldaan.

Tijdig schakelen

Gelet op de wisselende rechtspraak en het ontbreken van duidelijke fiscale wetgeving is de onzekerheid momenteel groot. Hoewel naheffingen over de periode tot en met 2024 uit den boze zijn, is het opmerkelijk dat de Belastingdienst toch al vanaf 2025 gaat handhaven. Temeer nu een nieuwe wet in de maak is die voor de gewenste duidelijkheid moet zorgen. Ook al zegt de Belastingdienst de handhaving in samenwerking met de markt te willen doen, komt dit in de praktijk er vaak op neer dat de wil van de inspecteur wet is. Deze zal zich dan ook ongetwijfeld vaker op het standpunt stellen dat sprake is van schijnzelfstandigheid dan van daadwerkelijke zelfstandigheid. Mijn advies is dan ook: schakel tijdig bij een (dreigende) discussie!

 

 

[1] Rb Amsterdam 10 juli 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3987.
[2] Telegraaf 10 juli 2024, ‘Bonden verbijsterd over uitspraak in zaak tegen Temper: ‘Gaat voorbij aan discussie over zzp’ers’.
[3] Staatsblad 2016, 166.
[4] https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2024/06/21/meer-duidelijkheid-over-werken-met-en-als-zelfstandige-wetsvoorstel-naar-raad-van-state
[5] Handhavingsplan arbeidsrelaties 2024, perspectiefnota en memo (belastingdienst.nl)
[6] HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443
[7] Omstandigheden die hierbij van belang kunnen zijn volgens de Hoge Raad onder andere: “[i] de aard en duur van de werkzaamheden, [ii] de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald, [iii] de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht, [iv] het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren, [v] de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen, [vi] de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd, [vii] de hoogte van deze beloningen, en [viii] de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt. Ook kan van belang zijn [ix] of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt. Het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt mede af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.”

Gepubliceerd door onze specialist:

A.H.G.M. (Antoine) Blomen