Spring naar content

#129 Woonplaatsdiscussie: alle omstandigheden gewogen

19 augustus 2019

Vakantie. Lekker naar het buitenland? De een vertrekt naar de camping, de ander naar een vakantiehuisje of plezierjacht. Even helemaal niets aan je hoofd. Heerlijk. Toch niet voor sommige toeristen voor wie Nederland ‘het buitenland’ is. Wie elk jaar een paar weken naar Nederland komt voor vakantie en bij familie logeert of bijvoorbeeld gebruik maakt van een eigen caravan, boot of huis, loopt de kans dat de fiscus hem als fiscaal inwoner van Nederland, en dus als binnenlands belastingplichtige, verwelkomt.

Natuurlijk, niet iedere toerist met een vakantieverblijf in Nederland valt datzelfde lot ten deel. Het gaat vaak om Nederlanders die ooit geëmigreerd zijn en die nog ‘banden’ met Nederland hebben op basis waarvan de fiscus de Nederlandse belastingplicht stelt. Wij zien in dit soort zaken dat de fiscus haar standpunt enkel baseert op de omstandigheden van het geval in Nederland. Zo ook in de zaken rondom X waarin rechtbank Zeeland-West-Brabant[1] dit voorjaar uitspraak deed. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad menen wij echter dat voor de beoordeling van de fiscale woonplaats in de zin van artikel 4 AWR alle omstandigheden moeten worden beoordeeld, dus ook de omstandigheden in het buitenland. De uitspraken van rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn een mooi voorbeeld daarvan.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 april 2019

X overleed in 2014. Naar aanleiding daarvan heeft de Belastingdienst de erfgenamen uitgenodigd om aangifte erfbelasting te doen. Ook ontvingen zij een uitnodiging om namens de overledene nog een aangifte inkomstenbelasting in te dienen over het jaar 2013. Vervolgens ontstond discussie met de erfgenamen over de plicht tot het doen van beide aangiften omdat X in 1993 al naar Kenia was geëmigreerd.

Ondanks zijn emigratie naar Kenia beschikte X in Nederland over verschillende vermogensbestanddelen. Zo had hij een woonhuis waarin hij verbleef wanneer hij naar Nederland op vakantie kwam en hield hij bank- en effectenrekeningen aan. X stond bovendien ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens zodat hij hier een zorgverzekering kon afsluiten. Verder had X nog familie in Nederland, waaronder een dochter (al had hij daar geen contact meer mee). De fiscus zag hierin voldoende aanknopingspunten om te stellen dat X de tien jaar vóór zijn overlijden in Nederland woonachtig was. Als gevolg daarvan moest in Nederland erfbelasting worden betaald over de nalatenschap en kwalificeerde X als binnenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting.

Alle omstandigheden

Artikel 4 AWR bepaalt dat aan de hand van de omstandigheden moet worden beoordeeld of iemand in Nederland woont. Voor die beoordeling kijkt de fiscus alleen naar de omstandigheden in Nederland. Dat is hun beleid. Bij zo’n geïsoleerde blik op bovenstaande omstandigheden komt men dan al gauw tot de conclusie dat X fiscaal inwoner was van Nederland in de zin van artikel 4 AWR. Zoals wij eerder schreven zijn wij het oneens met dat beleid. In onze optiek blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor de beoordeling van de woonplaats moet worden gelet op alle omstandigheden. Dat houdt in dat ook de buitenlandse omstandigheden moeten worden meegewogen. En dan ligt die conclusie ten aanzien van X helemaal niet zo voor de hand.

Waar de fiscus het beoordelingscriterium – naar onze mening – onjuist toepast, laat de rechtbank in deze uitspraken duidelijk zien hoe het wel moet. De rechtbank heeft de Nederlandse omstandigheden zorgvuldig gewogen, en heeft bij de beoordeling bovendien de buitenlandse omstandigheden meegewogen. Bijvoorbeeld: omtrent de zorgverzekering concludeert de rechtbank het aannemelijk te vinden dat X voor medische behandelingen naar Nederland kwam, nu de zorg hier beter is dan in Kenia, en om die reden een Nederlandse zorgverzekering had waarvoor hij bovendien in Nederland moest zijn ingeschreven. De rechtbank achtte het ook aannemelijk dat X wanneer hij om medische redenen hier was, ook familie en vrienden bezocht. De rechtbank gaf verder aan het niet ongebruikelijk te vinden dat iemand die voldoende bemiddeld is, (effecten)rekeningen, abonnementen, vastgoed en een auto in Nederland aanhoudt. Geloofwaardige verklaringen dat X hier slechts enkele weken verbleef en verder in Kenia woonde, zijn huwelijk duurzaam was ontwricht en hij in Kenia een relatie had, speelden voor de rechtbank ook mee. Aan de hand van door belanghebbende ingebrachte omstandigheden ter betwisting van de omstandigheden van de inspecteur, concludeerde de rechtbank dat X in 2013 (en de tien jaar daarvoor) fiscaal niet in Nederland woonachtig was geweest. Wat ons betreft een rechter met een realistisch perspectief op de huidige internationale samenleving.

Wie stelt bewijst

In fiscalibus geldt de procesregel ‘wie stelt bewijst’. Het was dus in eerste instantie aan de inspecteur om omstandigheden te stellen op basis waarvan aannemelijk is dat iemand fiscaal inwoner is in Nederland. Daarover is de rechtbank ook heel stellig. Het is echter wel zaak de gestelde feiten te betwisten, anders kan de rechter deze, als onvoldoende weersproken, als vaststaand aannemen. De standaard bewijslastverdeling geldt ook bij de betwisting van feiten en omstandigheden. Degene die de feiten van de inspecteur betwist doet er echter goed aan om het niet te laten bij een loutere betwisting (al kan het soms niet anders) maar zelf feiten aan te dragen en die aannemelijk te maken. De rechtbank kon immers een zorgvuldige afweging maken, doordat de erfgenamen een duidelijke toelichting hebben gegeven op de door de inspecteur aangedragen omstandigheden en die toelichting bovendien hebben onderbouwd met stukken en geloofwaardige verklaringen.

Wordt vervolgd

Het zou mooi zijn als de Belastingdienst ook inziet dat de buitenlandse omstandigheden meegewogen dienen te worden in de beoordeling of iemand op grond van artikel 4 AWR in Nederland woont. Helaas voor de belanghebbenden in de beschreven casus, heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Wij zijn benieuwd of de inspecteur dan opkomt tegen het meewegen van alle omstandigheden, inclusief de buitenlandse omstandigheden, of dat het geschil in hoger beroep zal gaan over de vraag of belanghebbenden de door hen gestelde omstandigheden voldoende aannemelijk hebben gemaakt. Wordt vervolgd…


[1] Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 april 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1960 en ECLI:NL:RBZWB:2019:1937.