Spring naar content

#149 Oost West Thuis Best: woonplaats getest

20 januari 2020

Waar woont u? Deze vraag is voor velen makkelijk te beantwoorden. Ik huur een huis in Breda dus ik woon in Breda. Voor mensen die emigreren is die vraag makkelijk te beantwoorden. Ik ben geëmigreerd naar Spanje en heb daar een woning gekocht. Ingewikkelder wordt het wanneer de emigrant nog een woning in Nederland aanhoudt. Woont hij dan in Nederland of in Spanje? De Belastingdienst neemt geregeld het standpunt in dat iemand fiscaal in Nederland woont terwijl hier geen woning beschikbaar is. A-G Niessen heeft een conclusie genomen in een zaak over het woonplaatsbegrip voor natuurlijke personen. De A-G introduceert een randvoorwaarde bij het bepalen van de woonplaats. Wie Nederland verlaat en geen woning aanhoudt, woont hier niet meer. Wij reageren in deze Hertoghs Beschouwt op deze conclusie.

Woonruimte voorwaarde voor Nederlandse woonplaats

Of iemand op grond van artikel 4 AWR fiscaal in Nederland woont wordt beoordeeld aan de hand van alle feiten en omstandigheden. Het gaat erom of een persoonlijke band van duurzame aard met Nederland bestaat. A-G Niessen heeft in een lezenswaardige conclusie[1] uiteengezet dat slechts sprake kan zijn van een woonplaats in Nederland op het moment dat iemand hier over een woning beschikt: “3.44 Primair geldt naar ik meen en zoals zojuist al is opgemerkt, dat van een ‘woonplaats’ alleen sprake kan zijn wanneer de belanghebbende een ‘woning’ beschikbaar heeft.”

Geen belastingplicht

Als iemand in Nederland geen woning ter beschikking heeft, woont hij hier niet op grond van artikel 4 AWR en is dus geen plaats voor binnenlandse belastingplicht. Pas nadat is komen vast te staan dat iemand een woning in Nederland beschikbaar heeft, is er ruimte om de overige omstandigheden zoals sociale, juridische, economische en persoonlijke banden mee te wegen bij de beoordeling of iemand hier woont. In dat geval zal bijvoorbeeld de duur van het verblijf in de woning een rol spelen.

Het al dan niet beschikbaar hebben van een woning is in de feitenrechtspraak al een belangrijke omstandigheid bij de beoordeling of iemand in Nederland woont. Niettemin zorgt de conclusie van de A-G als deze door de Hoge Raad wordt gevolgd tot een verbetering van de rechtszekerheid. Het beschikken over een woning wordt daarmee een randvoorwaarde in plaats van deze omstandigheid mee te wegen als één van de relevante omstandigheden.

Nieuwe vuistregel

De A-G concludeert volgens ons terecht en overtuigend tot een nieuwe vuistregel voor het vaststellen van binnenlandse belastingplicht. Deze vuistregel is nodig om te voorkomen dat de Belastingdienst slechts op basis van louter “lichte” omstandigheden, zoals een Nederlands paspoort of het bezit van een Nederlandse bankrekening een voor de belanghebbende ingrijpend woonplaatsonderzoek start. Niet zelden merken wij dat de Belastingdienst als het ware een soort nationaliteitstoets aanlegt op het moment dat iemand naar het buitenland emigreert. Een persoon zal altijd een bepaalde band met het geboorteland blijven behouden. Echter gaat het bij het bepalen van de woonplaats niet om de vraag of er een band is met Nederland maar of er sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Door het beschikbaar hebben van een woning als randvoorwaarde te introduceren, wordt meer recht gedaan aan deze rechtsregel en de rechtszekerheid van belastingplichtigen. Wat ons betreft zou de Hoge Raad deze conclusie moeten volgen.

Ook feiten uit voorgaande jaren van belang

De A-G concludeert ook dat de vraag waar iemand in een zeker jaar woont, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden in het jaar zelf. De rechter mag, omdat dit buiten de taak van de rechter omgaat, geen oordeel geven over de kwalificatie van de feiten in voorafgaande jaren. Wij vragen ons echter af of deze lezing van de A-G wel juist is. De Hoge Raad heeft namelijk in zijn arrest van 28 februari 1996 geoordeeld dat feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in een ander jaar dan het jaar dat in geschil is, voor de beoordeling van de woonplaats van belang kunnen zijn:[2]

“3.1. (…) Voorts valt, anders dan belanghebbende betoogt, niet in te zien dat het Hof bij zijn oordeelsvorming omtrent de woonplaats van belanghebbende niet mocht betrekken feiten en omstandigheden die zich niet in het onderhavige tijdvak hebben voorgedaan.”

Uiteraard kan de rechter slechts een oordeel vellen over het geschil in kwestie. Feiten en omstandigheden in andere jaren kunnen echter ook iets zeggen over de aanwezigheid dan wel afwezigheid van de duurzaamheid van de persoonlijke band met Nederland. Emigreren gebeurt namelijk niet in één dag maar hier zit een zekere mate van geleidelijkheid in die ervoor zorgt dat de binding met Nederland steeds verder afneemt. De intentie kan immers ook in eerdere jaren al zichtbaar worden.

Nationaliteit is onvoldoende

De A-G komt volgens ons op een overtuigende wijze tot het voorstel om de beschikbaarheid van een woning voorop te stellen bij de beoordeling waar iemand woont. Als de Belastingdienst op basis van nationaliteit wil heffen dan is de wetgever aan zet. Zo’n vergaande oprekking van artikel 4 AWR is niet aan de rechter.


[1] Conclusie A-G Niessen 17 december 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1350.

[2] HR 28 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1816, BNB 1996/192.

Gepubliceerd door onze specialist:

Mr. A.J.C. (Angelique) Perdaems