Uit het Jaarplan 2020 dat eind november 2019 werd gepubliceerd, blijkt dat de jacht op buitenlands vermogen onverminderd doorgaat. Handhaving is een belangrijk onderwerp in het jaarplan en binnen het programma Verhuld Vermogen wordt het bestrijden van ondoorzichtige constructies één van de prioriteiten. Eerder werd al aangekondigd dat de fiscus het vizier niet alleen meer heeft gericht op de buitenlandse bankrekeningen, maar (vooral) ook op de buitenlandse structuren.
In het Jaarplan 2020 wordt daar nog aan toegevoegd dat ook binnenlands verhuld vermogen, ondergebracht in (familie)stichtingen, wordt aangepakt. Eén van de meest in het oog springende ontwikkelingen is de (verdere) afschaffing van de inkeerregeling per 1 januari 2020. Hieraan hebben wij in eerdere edities van Hertoghs Beschouwt en publicaties aandacht besteed, vooral om te benadrukken dat wij dit geen goede ontwikkeling vinden. Dit heeft de wetgever niet weerhouden. We zullen dus moeten roeien met de riemen die we hebben en informeren u graag nader over de inkeerregeling 2020.
Nieuwe inkeerregeling en beleid
Aan de wettelijke inkeerregeling is thans de navolgende beperking toegevoegd (artikel 67n, derde lid AWR, en artikel 69, derde lid, AWR):
‘Het recht tot het opleggen van een fiscale boete of het instellen van strafvervolging vervalt niet, voor zover de juiste en volledige aangifte, dan wel de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen betrekking heeft, onderscheidenlijk hebben, op inkomen uit aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of op inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.1 van die wet.’
De inkeerregeling is derhalve afgeschaft voor inkomen uit sparen en beleggen, zowel voor binnenlands- als buitenlands vermogen (box 3) alsmede voor inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2). Dit komt erop neer dat de boetevrije inkeer binnen twee jaar niet meer mogelijk is en dat het recht op strafvervolging niet vervalt.
Ook het beleid van de Belastingdienst is inmiddels hierop aangepast (Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst paragraaf 7 tweede lid luidt vanaf 1 juli 2020):
‘Als sprake is van inkeer als bedoeld in artikel 67n, tweede of derde lid, van de AWR, dan geldt de inkeer als strafverminderende omstandigheid.’
Geen vaste boetepercentages
De Staatssecretaris heeft benadrukt dat belastingplichtigen worden opgeroepen om, ook als inkeer officieel niet meer mogelijk is, zich toch vrijwillig te melden. Als de belastingplichtige zijn aangiften vrijwillig verbetert, geldt dit als strafverminderende omstandigheid. Tot 1 januari 2020 waren in het BBBB percentages van 120 en 60 procent vastgesteld als uitgangspunt bij inkeer. Deze richtlijnen zijn dus niet alleen voor een vrijwillige verbetering van box 2- of box 3- inkomen komen te vervallen, maar ook voor een ‘reguliere’ inkeer. Dit zou een positieve ontwikkeling kunnen zijn als daarmee ruimte ontstaat om ook in positieve zin af te wijken van de eerder vastgestelde percentages.
Of de Belastingdienst bij de uitvoering van de inkeerprocedures ook daadwerkelijk die ruimte gaat benutten, moet worden afgewacht. Het lijkt ons onlogisch als de Belastingdienst thans ruimte ziet om hogere percentages te hanteren dan tijdens het oude beleid. Als dat wel gaat gebeuren, wordt het voor belastingplichtigen weinig zinvol om zelf te melden. Dan kan immers net zo goed het bericht van de Belastingdienst af worden gewacht waarin staat dat de fiscus op de hoogte is geraakt van buitenlands vermogen. In die gevallen worden immers in beginsel percentages van 150 respectievelijk 50 procent gehanteerd. Voor situaties met een structuur lijkt er wel meer verschil mogelijk, omdat daarbij in sommige gevallen 225 (box 3 vanaf 2 juli 2009) respectievelijk 75 procent werd gehanteerd vanwege de strafverzwarende omstandigheid ‘listigheid’ door gebruik van een APV, Stiftung of Trust. Desalniettemin merken wij in onze praktijk dat belastingplichtigen behoefte hebben aan duidelijkheid. De (nieuwe) Staatssecretaris zou er goed aan doen om heldere kaders te (blijven) schetsen qua straftoemeting. Een duidelijk inzicht in de financiële consequenties maakt het voor belastingplichtigen aanzienlijk makkelijker om de stap te zetten dan een waslijst van mogelijke risico’s.
Aanmelding voor strafrechtelijk onderzoek
Het is niet duidelijk hoe de afschaffing van de inkeerregeling zich verhoudt tot de aanmelding voor strafrechtelijke vervolging. Dat was ook al een vraagteken bij de vorige inperking van de inkeerregeling in 2018. Tot op heden hebben wij niet gemerkt dat de fiscus hierin anders acteert dan voorheen. Het vervallen van de inkeerregeling voor box 2-inkomen zal echter wel tot gevolg hebben dat de drempel van € 100.000 (aanmelding voor strafrechtelijk onderzoek) sneller wordt gehaald. Uit de praktijk blijkt echter dat de fiscus bij nieuwe projecten over verhuld vermogen met het Openbaar Ministerie afspraken maakt over de kaders waarin tot aanmelding voor strafrechtelijk onderzoek zal worden overgegaan. Dit was in het afgelopen jaar bijvoorbeeld het geval bij het onderzoek in de nertsenfokkersbranche.
Overgangsrecht
Er is geen overgangsrecht opgenomen. Dat was nog wel het geval bij de vorige inperking van de inkeerregeling voor box 3. Die inperking is uitsluitend van toepassing voor aangiften die zijn ingediend of hadden moeten worden ingediend na 1 januari 2018. Wij menen dat het goed verdedigbaar is dat ook de huidige verdere inperking van de inkeerregeling uitsluitend van toepassing is voor nog in te dienen aangiften. De Hoge Raad heeft de inkeerregeling immers, in combinatie met de boete- en strafbepaling, aangemerkt als een sanctiebepaling die valt onder de werking van artikel 7 EVRM (HR 2 november 2018). Het zou daarnaast in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel als belastingplichtigen met buitenlands vermogen in box 3 wel een beroep kunnen doen op overgangsrecht en belastingplichtigen met binnenlands vermogen in box 3 of inkomen uit box 2 niet.