Spring naar content

#160 Aggut nie mir wit, dan is ut zwart. Snapte?

06 april 2020

Deze slogan komt zo nu en dan voorbij tijdens carnaval. Vrij vertaald voor de niet-Brabanders onder de lezers: als je het niet meer weet, dan is het zwart. Maar, de versie in het dialect spreekt natuurlijk meer tot de verbeelding als je dagelijks bezig bent met strafzaken over witwassen of de Wwft. Dan lijkt deze slogan het Openbaar Ministerie zelfs op het lijf geschreven: als je de herkomst van geld niet weet, dan is het zwart en is er een rechtvaardiging voor strafvervolging wegens witwassen of schending van de verplichtingen uit de Wwft. Dit roept uiteraard weerstand op, omdat het Openbaar Ministerie toch de bewijslast heeft in strafzaken?! Dat is bij witwassen soms alleen net even iets minder zwart-wit.

Toetsingskader Hoge Raad

De Hoge Raad heeft voor zaken, waarin bij een voorwerp geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, een aantal criteria opgesteld op basis waarvan toch bewezen kan worden verklaard dat het voorwerp ‘afkomstig uit enig misdrijf’ moet worden geacht. Die criteria luiden als volgt:

  • Indien op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
  • Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
  • Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.[1]

Feitenrechtspraak oordeelt tot vrijspraak

Met dit toetsingskader komt de strafrechtelijke definitie en beoordeling van witwassen in een grijs gebied. In deze zaak casseert de Hoge Raad overigens de uitspraak van het hof, omdat het hof de verdachte veroordeelde vanwege het ontbreken van stukken ter onderbouwing van zijn verklaring. Dat mag niet van de verdachte worden verlangd. Inmiddels blijkt uit de feitenrechtspraak dat rechters kritisch zijn bij de beoordeling van witwaszaken. Een stuk kritischer dan het Openbaar Ministerie, dat met bovenstaand kader zeker geen vrijbrief heeft gekregen. Dit blijkt wel uit een recente zaak van de Rechtbank Amsterdam, waarbij een strafrechtelijk onderzoek werd gestart naar een vermeende criminele erfenis. De verdachte, vriendin van de overledene, zou twee auto’s, vijf horloges, een scooter en contante geldbedragen hebben witgewassen. De rechtbank gaat per voorwerp zorgvuldig na welke betrokkenheid van de verdachte kan worden vastgesteld, of op basis van het toetsingskader van de Hoge Raad kan worden vastgesteld of het voorwerp uit misdrijf afkomstig is en – als dat het geval is – welke witwashandelingen kunnen worden toegepast. Dit leidt tot vrijspraak van een groot deel van de tenlastelegging.[2]

Kritische opstelling van het Openbaar Ministerie noodzakelijk

Uit het toetsingskader van de Hoge Raad vloeit voort dat het risico op een strafrechtelijk onderzoek aanzienlijk is; als een opsporingsambtenaar bij een transactie met zijn wenkbrauwen fronst, wordt van de verdachte een verklaring verlangd. Enige tijd geleden werd nog breed uitgemeten dat het aantal witwaszaken en ook de veroordelingen flink zijn gestegen, maar minder werd benadrukt dat (ook) het aantal vrijspraken met 20 tot 25 procent is gestegen.[3] Die ontwikkeling is zorgelijk. Ook onze analyse van de feitenrechtspraak wijst uit dat van het Openbaar Ministerie een meer kritische en actieve opstelling mag worden verwacht van de zaken die naar zitting worden gebracht. Het toetsingskader van de Hoge Raad is geen vrijbrief om achterover te leunen.

Wat betekent dit voor de praktijk van dienstverleners?

De cijfers van een toenemend aantal witwaszaken werken afschrikwekkend. Dat geldt echter niet (alleen) voor criminelen, maar voor de fiscale, financiële en juridische dienstverleners, die dagelijks afwegingen moeten maken in het kader van de Wwft. Het maakt de beoordeling van ongebruikelijke transacties voor de niet-strafrechtspecialist geen sinecure. Wellicht dat ‘een controleerbare, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring’ wat houvast biedt. En zo niet, dan denken wij graag mee.


[1] HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352

[2] Rechtbank Amsterdam 12 maart 2020, ECLI:NL:2020:1706.