Ongekend onrecht bij aanpak btw-fraude
Door btw-ketenfraude verdwijnen er ieder jaar honderden miljarden aan btw-gelden en bonafide ondernemers lopen het risico in dergelijke fraude te worden betrokken. Terecht zet de fiscus dan ook hard in op het bestrijden van deze fraude. Daarbij gaat de Belastingdienst vaak helaas nogal rigoureus te werk en verliest hij de rechtsbescherming van ondernemers uit het oog. Ondernemers worden daardoor niet alleen slachtoffers van de fraudeurs, maar ook van de fiscus in zijn strijd tegen de fraude.
Wij schreven derhalve recent over ongekend onrecht bij de aanpak van btw-fraude.[1] Daarbij eist de fiscus van ondernemers meer dan wat redelijk is om te voorkomen dat zij bij een btw-fraudeketen betrokken raken. Een van die eisen is bijvoorbeeld dat ondernemers hun leveranciers en afnemers controleren op een wijze die in feite gelijk staat aan een controle van de Belastingdienst. Ook stuurt de fiscus waarschuwingsbrieven naar ondernemers. Als er bij een controle vervolgens toch een onregelmatigheid blijkt te zijn, wordt gesteld dat de ondernemer onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dus niet alles heeft gedaan om fraude te voorkomen. Een gewaarschuwd mens telt immers voor twee…
Handelaar X
Dit laatste is ook precies wat er gebeurde in de zaak die leidde tot het arrest van 26 maart 2021 van de Hoge Raad. X handelde in mobiele telefoons en tablets. Zoals bekend is dat een btw-fraudegevoelige branche. De Belastingdienst had X er dan ook al enkele malen per brief van op de hoogte gebracht dat in handelsketens waarin X was betrokken, btw-fraude had plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan maakte X afspraken met de inspecteur om de inspecteur op te hoogte te houden van de ketens waarin zij handelde, alsmede van de hoogte van bepaalde transacties. In januari 2013 diende zich een nieuwe afnemer aan, B, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk (VK). X leverde diverse malen telefoons aan B. Die telefoons kocht X daarvoor in uit Polen. De telefoons werden dan eerst naar Nederland gebracht en vervolgens door X in Duitsland en Polen in magazijnen afgeleverd. Van daaruit verkocht en leverde B de telefoons door aan een derde. X voldeed aan haar afspraken en verstrekte de gegevens van B eind van de maand aan de inspecteur.
Bij controle van de gegevens door de inspecteur bleek dat de Britse belastingautoriteiten het btw-identificatienummer van B eind januari 2013, dus na de leveringen, met terugwerkende kracht hadden verwijderd vanwege aanwijzingen van betrokkenheid van B bij btw-fraude. Na verder onderzoek bleek bovendien dat B, noch de derde de goederentransacties hadden aangegeven bij de Belastingdienst. Zij hadden daarover ook geen btw betaald.
Inspecteur weigering nultarief
De inspecteur weigerde vervolgens toepassing van het nultarief door X op haar leveringen aan B. De inspecteur stelde dat X moest beschikken over het btw-identificatienummer van B in Polen en Duitsland, en geen gebruik mocht maken van btw-identificatienummer uit het VK. Daarnaast stelde de inspecteur dat X wist of had moeten weten dat de door haar verrichte handelingen deel uitmaakten van fraude. De inspecteur vond dat X had moeten onderzoeken waarom B geen Pools of Duits btw-identificatienummer aan X hadden verstrekt, nu zij de goederen daar afleverde. Zonder registratie in die landen bestond er immers een gerede kans dat de betrokken levering ontsnapt aan btw-heffing in die lidstaten. Door geen onderzoek uit te voeren naar de Poolse en Duitse btw-identificatienummers van B, had X volgens de inspecteur niet alles gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden verwacht om te voorkomen dat zij betrokken raakte bij btw-fraude. Daarnaast bleek uit navraag door de inspecteur in het buitenland dat na de levering van X aan B nog een ingewikkelde en ondoorzichtig lange handelsketen volgt waarbij in latere schakels btw-fraudesituaties voorkomen.
Zowel het hof als de Hoge Raad oordeelden dat voor de toepassing van het nultarief niet is vereist dat een ondernemer beschikt over het btw-identificatienummer van de afnemer van het land waar hij de goederen aflevert. Terecht, dat vindt immers geen steun in de Wet OB en de Btw-richtlijn.[2]
Ondernemer heeft geen controletaken
Veel belangrijker in deze zaak is echter het oordeel van de Hoge Raad ten aanzien van het door de inspecteur verlangde onderzoek door X naar de btw-identificatienummers van B in Polen en Duitsland.
Zoals uit de rechtspraak blijkt, hangt het van de omstandigheden van het concrete geval af welke maatregelen een ondernemer in dat bepaalde geval redelijkerwijs moet nemen om te voorkomen dat hij met zijn handelingen betrokken raakt bij fraude, gepleegd door een andere ondernemer in een eerder of later stadium van de keten van transacties. Zijn er aanwijzingen van onregelmatigheden of fraude? Dan mag van belastingplichtigen worden verwacht dat zij meer inlichtingen inwinnen over hun leveranciers of afnemers. Wat voor een inlichtingen dat zijn, of waar die moeten worden opgevraagd, wordt niet gespecificeerd. Maar zo oordeelt de Hoge Raad: “De belastingautoriteiten mogen echter niet eisen dat belastingplichtigen complexe en grondige controles van leveranciers en/of afnemers doorvoeren en zodoende in feite hun eigen controletaken naar hen doorschuiven.”
De fiscus is de enige aangewezen partij voor het uitvoeren van controlehandelingen en het opsporen van fraude. Van een ondernemer mag verwacht worden dat hij alert is op aanwijzingen van onregelmatigheden of fraude. Maar zonder dergelijke aanwijzingen kan de inspecteur geen eisen stellen omtrent verdergaand onderzoek door een ondernemer. Ook niet als in de branche regelmatig fraude wordt gepleegd. En het enkele feit dat een afnemer geen btw-identificatienummer heeft in het land van aankomst van de goederen, is geen aanwijzing van onregelmatigheden of fraude.
Rechtsbescherming
De Hoge Raad biedt gelukkig de noodzakelijke rechtsbescherming aan ondernemers. Het bestrijden van btw-fraude mag niet leiden tot een feitelijke risicoaansprakelijkheid voor ondernemers wanneer blijkt dat zij zaken hebben gedaan met personen die btw-fraude hebben gepleegd. Het zou mooi zijn als de Belastingdienst deze duidelijke boodschap van de Hoge Raad ter harte neemt, zodat onnodige procedures en leed kunnen worden voorkomen.
[1] Zie ook HB #207.
[2] Overigens is vanaf 1 januari 2020 het btw-identificatienummer van de afnemer een materiële voorwaarde voor toepassing van het nultarief. Maar ook dan is niet vereist dat de afnemer beschikt over een btw-identificatienummer in het land van aankomst van de goederen.