Jarenlang was hij in geen velden of wegen te bekennen, maar sinds de Toeslagenaffaire en de daaruit voortgekomen vernietigende rapporten maakt de term gelukkig zijn rentree: de menselijke maat. Een tamelijk vaag begrip, dat in onze praktijk vooral neerkomt op het zoeken naar de passende uitkomst in een individueel geval. Dat lukt helaas nog geregeld niet, terwijl de algemene beginselen van behoorlijk bestuur én de waarborging van mensenrechten in aangewezen gevallen wel degelijk aanleiding geven tot een uitzondering op de regel.
Hard recht is onrecht
De noodzaak om de menselijke maat meer ruimte te bieden, is de afgelopen jaren pijnlijk duidelijk geworden. De voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak verwoordt het treffend in het Jaarplan 2021 van de Rechtspraak[1]: ‘Een wet kan de werkelijkheid zelden vangen. Daarom is het belangrijk ruimte te bieden voor de uitzondering op de regel en voor het kunnen hanteren van de menselijke maat. Harde wetten waarbij de weg naar maatwerk is afgesneden, zijn een garantie voor onrecht.’ Amen.
De menselijke maat zien wij in recente rechtspraak ook steeds vaker terugkomen. Dat is toe te juichen, maar niet altijd leidt het direct tot het beoogde resultaat.
Een overweging ten overvloede
Rechtbank Noord-Nederland[2] ziet in een zaak over de naheffing van omzetbelasting op grond van de bestaande wet- en regelgeving geen ruimte om tot gegrondverklaring van het beroep te komen, maar voelt wel de behoefte om een opmerking te maken over de menselijke maat. Het gaat om een eenmanszaak, ‘[X] Opleidingen’ die voor een ANBI-stichting een automatiseringssysteem ontwikkelde. Belanghebbende begeleidde drie medewerkers met een vluchtelingenachtergrond in het kader van een stage. Na afronding van hun opleiding kon de ANBI-stichting deze medewerkers niet direct in dienst nemen vanwege een vacaturestop. Om die reden werden de voormalig stagiairs via detachering bij de ANBI-stichting te werk gesteld. Door belanghebbende werden netjes de loonheffingen voldaan, maar er werd nagelaten om over deze detachering omzetbelasting in rekening te brengen (en vervolgens af te dragen).
Op grond van de wet concludeert de rechtbank dat terecht omzetbelasting is nageheven. Belanghebbende heeft de omzetbelasting niet alsnog bij de Stichting in rekening kunnen brengen, waardoor het bedrag in strijd met het systeem van de Wet OB bij hem komt te drukken. Niettemin ziet de rechtbank geen ruimte om de naheffingsaanslag te vernietigen.
De rechtbank eindigt de uitspraak daarom met een overweging ten overvloede vanuit de behoefte om in dit geval nog een aantal omstandigheden onder de aandacht te brengen. Belanghebbende is 73 jaar oud en geniet een gering pensioen. Betaling van de naheffingsaanslag is voor hem nagenoeg onmogelijk. De rechtbank geeft de Inspecteur met klem in overweging om na te gaan of eventueel alsnog in de heffings- dan wel in de invorderingssfeer een tegemoetkoming kan worden getroffen die in de situatie van belanghebbende passend is.
Wie de schoen past, trekke hem aan
Wij hopen van harte dat de Inspecteur – en de Ontvanger – de overweging ten overvloede daadwerkelijk zullen omzetten in een passende oplossing. Toch blijven wij zitten met een onbevredigd gevoel. De Belastingdienst had hier in een eerder stadium al tot een passende oplossing kunnen komen. Waarom heeft het moeten aankomen op een rechtszaak?
Er lijken immers meerdere gronden te zijn die de mogelijkheid bieden om in deze zaak af te zien van de naheffing, zoals het evenredigheidsbeginsel (algemeen beginsel van behoorlijk bestuur) maar bijvoorbeeld ook een beroep op schending van het eigendomsrecht zoals beschermd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Deze rechtsbeginselen en mensenrechten bestaan ter bescherming van de burger. De roep om beslissingen ook aan deze materiële beginselen te toetsen wordt steeds sterker: er moet een eind komen aan het wegredeneren van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en grondrechten door de bestuursrechter.[3]
Extra wrang is dan dat de burger zich voor dit soort juridische complexe beroepsgronden veelal zal moeten laten bijstaan door een gespecialiseerde advocaat of gemachtigde, met de daarbij behorende kosten. Het gebrek aan financiële ruimte was nu juist een probleem voor deze belanghebbende.
De menselijke maat verdient meer
Er is nog altijd te weinig ruimte voor de rechter die (in geval van dwingende wetgeving) in een individueel geval wil afwijken. Dat moet anders. De rechter is er juist voor de checks and balances en ter bescherming van de rechtszoekende. Anders blijven we zitten met belanghebbenden die jarenlang geen gehoor vinden bij de Belastingdienst om uiteindelijk door de rechter te worden overgeleverd aan de (opgelegde) goede wil van diezelfde Belastingdienst.
De opmerking van de rechter in de hierboven besproken uitspraak is dan ook lovenswaardig, maar nog niet genoeg. De ontwikkelingen vragen om méér: de menselijke maat is geen overweging ten overvloede.
[1] Jaarplan 2021, Jaarplan-van-de-Rechtspraak-2021.
[2] Rechtbank Noord-Nederland 22 april 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1604.
[3] Zie bijvoorbeeld Dirk Sanderink, ‘Bestuursrechter schiet op meer fronten tekort’, Advocatenblad 23 maart 2021.