Met Sinterklaas net achter de rug, de feestdagen in het verschiet en het nieuwe jaar binnen handbereik, staat een uitbreiding van de regelgeving over maatwerk bij belastingrente voor de deur. Artikel 30ia AWR is vanaf 1 januari 2024 voor alle belastingmiddelen van toepassing, dat wil zeggen ook voor de omzetbelasting en loonbelasting. Daar is het een en ander aan voorafgegaan.
Maatwerk bij belastingrente
Ik begin bij de Fiscale verzamelwet 2023 waarin het voorstel was opgenomen om maatwerk bij belastingrente mogelijk te maken.[1] Dat voorstel bestond eruit om een bepaling in de wet op te nemen waardoor het mogelijk zou worden om in bepaalde situaties, waarin de systematiek van deze belastingrenteregeling te hard uitpakt, maatwerk te leveren door een vermindering van belastingrente te verlenen.
Nog vóór de inwerkingtreding van de regeling is de noodzaak van een dergelijke regeling door de Hoge Raad bevestigd. Op 18 november 2022 besliste de Hoge Raad – kort samengevat – dat als de Belastingdienst gedurende een bepaalde periode al over de belasting heeft beschikt er over die periode geen belastingrente kan worden gerekend.[2]
Het ging daar om een situatie waarin belastingrente werd berekend over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van een eerdere voorlopige aanslag al beschikte over het te betalen belastingbedrag. Letterlijke toepassing van de regeling voor belastingrente leidde tot een onwenselijke uitkomst. In een dergelijk geval zou dan namelijk ook belastingrente worden berekend over een bedrag en over een periode waarin de Belastingdienst al beschikte over die belasting vanwege een voorlopige aanslag die eerder voor hetzelfde belastingmiddel was opgelegd voor hetzelfde belastingtijdvak.
Artikel 30ia AWR is vlak erna – per 1 januari 2023 – in werking getreden met als doel om in bepaalde situaties maatwerk te kunnen leveren door een vermindering van belastingrente te verlenen. Opvallend daarbij is dat artikel 30ia AWR per 1 januari 2023 niet voor belastingrente bij alle belastingmiddelen geldt. In lid 3 zijn de loon- en omzetbelasting expliciet uitgesloten.
Waarom? Hiervoor is gekozen omdat het voor de loon- en omzetbelasting uitvoeringstechnisch niet mogelijk bleek per 1 januari 2023 integraal uitvoering te geven aan de voorgestelde bepaling, aldus de memorie van toelichting.[3] Daar komt nu verandering in!
Wijziging artikel 31ia AWR
Voor de loonbelasting en de omzetbelasting was inwerkingtreding pas voorzien in 2026. Het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022 heeft klaarblijkelijk geleid tot een heroverweging van de uitvoerbaarheid ervan. Bij besluit van 23 november 2023 is besloten de inwerkingtreding flink naar voren te halen: naar 1 januari 2024.
Uit de nota van toelichting volgt dat het arrest van de Hoge Raad van 18 november 20221 daar de reden voor is.[4] Het wordt wenselijk geacht om artikel 30ia AWR ook ten aanzien van de loon- en omzetbelasting eerder dan 2026 in werking te laten treden. Overigens worden nadere regels gesteld waaraan een verzoek om vermindering van belastingrente met betrekking tot de loon- en omzetbelasting op grond van art. 30ia AWR moet voldoen om de uitvoering mogelijk te maken.
Kortom, om in de Sint- en kerstsferen te blijven: nog 20 vakjes op de adventskalender te gaan en dan kan ook voor de OB en LB een beroep op artikel 30ia AWR worden gedaan!
Tot slot
Wat we hiervan leren? Dat het zinvol is om bezwaren aan te voeren, ook al zit een regeling nog maar in de pijplijn. Het kan de boel flink versnellen. Bovenal is dit een frisse reminder voor het nieuwe jaar; richt je niet alleen op de belastingheffing, maar ben ook kritisch op de belastingrente. Tegen een beschikking belastingrente staat immers ook bezwaar open. Het kan zeker de moeite waard zijn!
[1] Wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2023 (Kamerstukken II 2021/2022, 36107, nr. 2).
[2] Hoge Raad 18 november 2022, ECLI:HR:2022:1673.
[3] Kamerstukken II 2021/22, 36107, nr. 3
[4] Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel X, onderdeel G, van de Fiscale verzamelwet 2023 van 29 november 2023, (Stcrt 2023, 432).