De Hoge Raad heeft afgelopen vrijdag twee belangrijke arresten gewezen. Ons cassatieteam voerde beide procedures. De arresten zien op het verdedigingsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
Het eerste arrest gaat over het verdedigingsbeginsel (ECLI:NL:HR:2021:1850). Uit dit arrest volgt dat het verdedigingsbeginsel nog steeds belangrijk is in omzetbelastingzaken. Onderdeel van dit beginsel is dat de betrokkene moet worden gehoord. Niet elk gesprek is “horen in de zin van het verdedigingsbeginsel”, zo overwoog de Hoge Raad. En bij de beoordeling van de vraag of aan het andere afloopcriterium is voldaan, zijn alle feiten van belang. Ook als de inspecteur stelt dat versnelde invordering is gerechtvaardigd, hoeft dat geen rechtvaardiging te zijn. Het gaat erom wat de gronden zijn voor versnelde invordering. Als die ontbreken, is er geen rechtvaardiging voor het niet-horen. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en vernietigt de naheffingsaanslag. Uit dit arrest blijkt wat ons betreft het belang van: feitenonderzoek, juridische analyse en doorzettingsvermogen.
Ook het vertrouwensbeginsel is in omzetbelastingzaken nog springlevend (ECLI:NL:HR:2021:1849). De staatssecretaris betoogde dat het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is in omzetbelastingzaken, maar de Hoge Raad oordeelt dat het vertrouwensbeginsel wél van toepassing is en stelt geen prejudiciële vragen aan het HvJ EU. De manier waarop het vertrouwensbeginsel bij expliciete uitlatingen in een controlerapport moet worden toegepast, wordt door de Hoge Raad uiteengezet.
Deze zeer beknopte weergave doet uiteraard tekort aan deze arresten. Wij kunnen u veel meer vertellen over de toepassing van deze arresten in de praktijk en het belang van feitenonderzoek om zover te komen in een procedure. Als u nader van gedachten wilt wisselen, kunt u contact opnemen met Angelique Perdaems.