Omdat Nederland een van de belangrijkste Europese toegangspoorten is voor goederen die van buiten de EU komen, heeft het Europees Openbaar Ministerie (EOM) een belangrijk speerpunt: onderzoeken of sprake is van het ontduiken van douanerechten en btw bij e-commerce.
Veelal wordt gedacht dat het EOM internationale btw-fraude opspoort. Dat klopt, maar het EOM richt zich ook op douane gerelateerde feiten, zoals vermeende fraude bij het bepalen van de douanewaarde of de toepassing van een artikel 23-vergunning. Mijn verwachting is dat in 2025 het aantal onderzoeken verder zal toenemen, naarmate het EOM verder op gang komt.
For the English translation of this article, click here.
Onderzoeken EOM: de toepassing van de artikel 23-vergunning
Wanneer een ondernemer een artikel 23-vergunning heeft gekregen, dan hoeft de btw bij invoer niet direct bij de invoeraangifte te worden betaald. De verschuldigde btw wordt verantwoord op de binnenlandse btw-aangifte van degene voor wie de goederen bestemd zijn. Doordat die btw meestal op dezelfde aangifte weer in aftrek kan worden gebracht, wordt per saldo niets betaald. Dit komt doordat de verschuldigde btw op één en dezelfde aangifte gecompenseerd wordt met de in aftrek te brengen btw voor precies hetzelfde bedrag.
Als degene die in overeenstemming met de bepalingen van het DWU de invoer verricht, ondernemer is, dan is voor de toepassing van artikel 23 van de Wet OB vereist dat:
(i) deze ondernemer de verschuldigd geworden omzetbelasting op de eerstvolgende aangifte voor de omzetbelasting voldoet, en (ii) deze ondernemer de goederen ofwel in het kader van zijn bedrijfsactiviteiten heeft betrokken uit een derde land, ofwel deze bij binnenkomst in Nederland gebruikt in het kader van zijn bedrijfsactiviteiten.
In de afgelopen periode zijn meerdere onderzoeken gestart naar het gebruik van de vergunning. In dergelijke gevallen zal de stelling worden ingenomen dat de vergunning onjuist is toegepast, ofwel dat de vergunning niet van toepassing was. Indien artikel 23 Wet OB niet mag worden toegepast, en artikel 23 een uitzondering is op artikel 22 Wet OB, vloeit de verplichting tot betaling van de omzetbelasting rechtstreeks voort uit artikel 22 Wet OB. In beide gevallen kan het verwijt van (opzettelijke) onjuiste aangiften omzetbelasting als verdenking worden ingebracht.
De Douane is in deze kwestie belast met de heffing en inning van de omzetbelasting, in het geval artikel 23 van de Wet OB niet van toepassing is. In dergelijke gevallen is de Douane bevoegd om de omzetbelasting na te heffen middels een UTB (uitnodiging tot betaling). Daarnaast zal eveneens de wens zijn om de artikel 23-vergunning in te trekken.
Het is van belang te realiseren dat niet alleen tegen een UTB, maar ook tegen het besluit om de vergunning in te trekken, bezwaar en beroep openstaat. Beide besluiten zijn voor bezwaar vatbare beschikkingen. Dat betekent dat zowel de UTB als het intrekkingsbesluit voorgelegd kunnen worden aan een onafhankelijke fiscale rechter.
Onderzoeken EOM en e-commerce: het bepalen van de douanewaarde
Veelal zal de douanewaarde worden bepaald aan de hand van de transactiewaardemethode (artikel 70 DWU). Artikel 140 van de UDWU bepaalt dat de douaneautoriteiten, wanneer zij gegronde twijfels hebben of de aangegeven transactiewaarde overeenstemt met het totaal betaalde of te betalen bedrag zoals bedoeld in artikel 70 DWU, de aangever om aanvullende informatie kunnen vragen. Alleen wanneer de twijfels door de overgelegde aanvullende informatie niet worden weggenomen, kunnen de douaneautoriteiten besluiten dat de waarde van de goederen niet kan worden vastgesteld overeenkomstig artikel 70, lid 1, van het wetboek.
Al met al zal de Douane de primaire en gebruikte waarderingsmethode, namelijk de transactiewaarde van de ingevoerde goederen, niet willen accepteren als basis voor het vaststellen van de douanewaarde. Indien de methoden genoemd in de artikelen 70 en 74, lid 2, van het DWU geen van allen kunnen worden toegepast, dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 74, lid 3, van het DWU de douanewaarde te worden bepaald aan de hand van in het douanegebied van de Unie beschikbare gegevens, met gebruikmaking van redelijke middelen.
Hierbij dient primair te worden bezien of een toepassing van de artikelen 70 en 74, lid 2, van het DWU met enige mate van flexibiliteit mogelijk is. In artikel 144, lid 2, van de UDWU is bepaald dat, indien de douanewaarde niet kan worden vastgesteld door middel van een flexibele toepassing van de reguliere waarderingsmethoden, andere passende methoden moeten worden gebruikt. De Douane dient echter de afwijzing van de door de importeur gebruikte waarderingsmethode te motiveren en te onderbouwen waarom voor een alternatieve waarderingsmethode wordt gekozen.
Het blijft in dergelijke kwesties een punt van discussie wat de achterliggende reden van deze twijfel is en welke rol het EOM daarbij speelt. De Douane kan veel informatie opvragen om de onderbouwing van de douanewaarde te verifiëren. Hierbij kan gedacht worden aan communicatie met derden, zoals e-mails, WhatsApp- en WeChat-berichten. Deze verzoeken kunnen worden gedaan terwijl tegelijkertijd op de achtergrond een strafrechtelijk onderzoek door het EOM gaande is.
Zoek tijdig bijstand
Het EOM zet dit jaar in op grensoverschrijdende btw-fraude en invoerrechten. In ons nationale stelsel is sprake van een gezamenlijke afweging tussen toezichthouders Belastingdienst en Douane en het Openbaar Ministerie over hoe vermoedelijke strafbare feiten afgedaan worden. Nederland kent de mogelijkheid van bestuurlijke afdoening door de toezichthouder en strafrechtelijk onderzoek door de FIOD en vervolging door het OM. Het EOM heeft deze keuzemogelijkheid niet; slechts een strafrechtelijke aanpak is mogelijk.
Ook in de gevallen dat een strafrechtelijk onderzoek door het EOM gaande is, blijft de informatieplicht voor fiscale doeleinden in beginsel bestaan. Ook blijft het de vraag hoe OLAF – dat geen opsporingsinstantie is – conform formele en Europese regels bewijsmateriaal heeft verzameld en of de verdedigingsrechten zijn gerespecteerd zoals hoor en wederhoor of inzage in het dossier. Temeer omdat bij het bepalen van de douanewaarde van goederen complex en voor discussie vatbaar zijn. OLAF en de Douane baseren zich vaak op de Transactieprijs (artikel 70 DWU), maar er kunnen legitieme redenen zijn waarom de door de importeur opgegeven waarde afwijkt.
Omdat de gedane aangifte fiscaal én strafrechtelijk centraal staat, is het van groot belang dat personen zich in deze complexe situaties laten bijstaan. Alleen dan worden de belangen en rechten effectief behartigt en kan de overheid van repliek worden gediend.
Meer informatie over dit e-commerce en EOM of vrijblijvend een keer afspreken? Neem gerust contact op met Ron Jeronimus ([email protected]) of lees onze andere e-commerce of EOM artikelen.