Spring naar content

Fiscaal sanctierecht. TvS&O 2022, nr 2/3

19 juli 2022

In de periodiek terugkerende actualiteitenrubriek van het TvS&O (Tijdschrift voor Sanctierecht & Onderneming) verzorgt Kim Demandt de rubriek fiscaal sanctierecht. In deze rubriek worden de laatste ontwikkelingen besproken op het gebied van het fiscale straf- en boeterecht.

Lees hier alvast een voorproefje: De inspecteur heeft aan de belastingplichtige een boete opgelegd ex artikel 67e AWR, omdat de belastingplichtige voorwaardelijk opzettelijk en onjuiste aangifte zou hebben gedaan. Het hof heeft die boete in stand gelaten. De belastingplichtige ging in cassatie. De Hoge Raad heeft dit arrest aangegrepen om op grond van een ambtshalve bijgebrachte grond de zaak te casseren en de bewijslast van bestanddelen van beboetbare feiten te verduidelijken.

Voor het leveren van bewijs van een bestanddeel van een beboetbaar feit (zoals opzet/grove schuld), moeten de waarborgen van artikel 6, tweede lid EVRM in acht worden genomen. Daaruit vloeit o.a. voort dat de bewijslast op de inspecteur rust en de belastingplichtige in het geval van twijfel het voordeel van de twijfel moet worden gegund. De bewijslast is niet aannemelijk maken, maar overtuigend aantonen (‘doen blijken’). De vereiste feiten en omstandigheden moeten buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan.

Dit arrest is ook om een andere reden belangwekkend voor de praktijk. Hoewel het gaat om de vraag of de vereiste aangifte is gedaan, oordeelt de Hoge Raad dat ‘had behoren te weten’ niet voldoende is voor de motivering van voorwaardelijk opzet. Zie in die zin ook het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:124. Het oordeel dat de vereiste aangifte niet is gedaan betekent dus niet dat er voldoende overtuigend bewijs is voor (voorwaardelijk) opzet.

Lees verder:  Fiscaal sanctierecht TvS&O