Spring naar content

#377 Handhaving van de Wet DBA: ook vanuit Den Haag nog steeds (com)motie

30 september 2024

De titel van de Hertoghs Beschouwt: ‘(Schijn)zelfstandigheid: the saga continues’ van mijn collega Antoine Blomen van 15 juli 2024, zou ik net zo goed opnieuw kunnen gebruiken voor deze Hertoghs Beschouwt. Ook sinds 15 juli is het vanuit politiek Den Haag namelijk allesbehalve stil gebleven omtrent het opheffen van het handhavingsmoratorium Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) per 1 januari 2025.

Dit voornemen blijft het nodige stof doen opwaaien, waarbij verschillende partijen nog steeds met argusogen naar de (potentiële) gevolgen kijken. De laatste knopen zijn nog niet doorgehakt, en dus blijft de vraag: wat staat men vanaf 1 januari 2025 te wachten?

Starre houding Belastingdienst en kabinet

Op 5 september 2024 heeft een rondetafelgesprek plaatsgevonden tussen Kamerleden en (onder andere) vertegenwoordigers van de Belastingdienst.[1] Daarin heeft de Belastingdienst geprobeerd de onrust die bij veel mensen is ontstaan weg te nemen.

Aan de aanwezige Kamerleden werden drie argumenten gegeven om per 1 januari 2025 toch echt te beginnen met het handhaven van de Wet DBA: 1) het handhaven past bij de ambities uit het hoofdlijnenakkoord, 2) sinds de invoering van de Wet DBA in 2016 is er (onder andere via de jurisprudentie) genoeg duidelijkheid gekomen over de beoordelingscriteria en 3) de huidige situatie is oneerlijk tegenover partijen die zich wel aan de Wet DBA (proberen te) houden.[2]

Een dag na het rondetafelgesprek volgde op 6 september een Kamerbrief van staatssecretaris Idsinga en minister Van Hijum waarin stellig werd herhaald dat het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 volledig zou worden opgeheven.[3] In de Kamerbrief werden de hiervoor genoemde argumenten ook aangehaald. Van enige handhavingscoulance met betrekking tot het opleggen van naheffingsaanslagen, bijvoorbeeld voor het eerste jaar na de opheffing van het moratorium, bleek aldus weinig in de Kamerbrief.

Alleen in het kader van het boetebeleid werd in de Kamerbrief aangegeven dat over het eerste jaar (2025) coulant zal worden omgegaan met het opleggen van vergrijpboetes bij partijen die aantoonbaar kunnen laten zien dat ze bezig zijn met het verkleinen van schijnzelfstandigheid binnen hun organisatie. Ik merk daarbij graag op dat de bewijslast voor het kunnen opleggen van een vergrijpboete nog altijd op de Belastingdienst rust, ook bij correcties op grond van de Wet DBA.

Als niet aan die bewijslast wordt voldaan, kan er hoe dan ook geen vergrijpboete worden opgelegd, zelfs niet als partijen niet aantoonbaar kunnen maken dat ze bezig zijn met het verkleinen van schijnzelfstandigheid binnen de organisatie.

Er moet worden gewaakt voor een omkering van de bewijslast. Overigens staat in de Kamerbrief vermeld dat de ‘coulance’ met betrekking tot dit boetebeleid ook geldt voor de werkenden. Ik vraag me af hoe de werkenden volgens het kabinet moeten omgaan met het aantonen van de verkleining van de schijnzelfstandigheid binnen een organisatie, en op welke manier hen dat kan worden tegengeworpen.

(Com)motie Wet DBA

Bijna drie weken na de Kamerbrief volgde op woensdag 25 september jl. een nieuw debat in de Tweede Kamer over de opheffing van het handhavingsmoratorium van de Wet DBA. Hierin werden door verschillende Kamerleden de nodige moties ingediend. Door de leden Aartsen, Vijlbrief, Flach, Rikkers-Oosterkamp en Van Oostenbruggen werd in een ingediende motie verzocht om (in ieder geval) te beginnen met een ‘zachte landing’ bij het opheffen van het handhavingsmoratorium:

verzoekt de regering de handhavingsstrategie te wijzigen, om zo een zachtere landing te introduceren bij het opheffen van het handhavingsmoratorium door voorlopig, voor in ieder geval één jaar, risicogericht te gaan handhaven, met de focus op probleemgevallen zoals gedwongen zelfstandigheid, onderbetaling, evidente schijnzelfstandigen en arbeidsmigratieconstructies, door naheffingen op te leggen bij deze probleemgevallen;

verzoekt de regering in de overige gevallen bij de keuze van inzet van handhavingsinstrumenten, waaronder een waarschuwing vooraf, zo veel als mogelijk rekening te houden met de menselijke maat en maatwerk”[4]

Volgens de heer Aartsen van de VVD heerst er op dit moment – vanwege de onduidelijkheid die de Wet DBA nog steeds met zich meebrengt– grote onrust bij veel opdrachtgevers en zzp’ers. Met de bovenstaande motie wil hij (samen met de andere Kamerleden) die onrust wegnemen middels een koerswijziging van de handhavingsstrategie. Daarbij dient er volgens de motie dus op aangestuurd te worden om wel naheffingsaanslagen op te leggen bij bepaalde ‘probleemgevallen’.

Bij overige gevallen zou er in het kader van de menselijke maat onder meer eerst een waarschuwing moeten volgen, voordat naheffingsaanslagen worden opgelegd. Dit in de motie gemaakte onderscheid zal in de praktijk echter nog niet altijd zo makkelijk te maken zijn. Ook dat zal, indien het zover komt, nog de nodige discussies gaan opleveren.

Bijzonder aan het debat van 25 september was de op het oog soepelere houding vanuit het kabinet. In tegenstelling tot in de Kamerbrief van een kleine drie weken eerder, liet staatssecretaris Idsinga in het debat weten toch ook open te staan voor een ‘zachte landing’:

Ik wil deze motie oordeel Kamer geven. Een zachte landing wil het kabinet ook, zeg ik tegen de heer Aartsen. In die zin trekken we daarin samen op. Ik heb in het vorige debat ook al aangegeven dat we op een aantal punten daarvoor willen zorgen, zowel in de informatievoorziening alsook bij het opleggen van boetes. Maar het verdere verzoek van de heer Aartsen laat ik oordeel Kamer.”[4]

Het ‘oordeel Kamer’ zal volgen op dinsdag 1 oktober 2024, dus grote kans dat u al bekend bent met de uitslag op het moment van lezen. In Het Financieele Dagblad werd alvast een voorschot genomen op de uitslag: de motie kan waarschijnlijk rekenen op een Kamermeerderheid.[5] Ik ben in dat geval erg benieuwd hoe de ‘zachte landing’ concreet vormgegeven zal worden.

Welke gevallen moeten precies worden aangemerkt als ‘probleemgevallen’ waar direct naheffingsaanslagen volgen, en in welke concrete gevallen dient eerst een voorafgaande waarschuwing te worden gegeven? En wat is het gevolg als bij die laatste gevallen een waarschuwing ten onrechte uitblijft? Het laatste woord is hier zeker nog niet over gezegd. Eerst de stemmingsuitslag van de bovenstaande motie op 1 oktober maar eens afwachten. Ik zeg: to be continued…

 

[1] Rondetafelgesprek: Opheffen van het handhavingsmoratorium Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA)
[2] Zie ook www.taxlive.nl Beoordeling arbeidsrelaties blijft politieke worsteling
[3] Brief van de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 september 2024, 2024-0000438328 (rijksoverheid.nl).
[4] Plenair verslag Tweede Kamer, 5e vergadering Woensdag 25 september 2024
[5] M. Wolzak, ‘Controles op schijnzelfstandigheid worden hervat ondanks kritiek kamer’, Het Financieele Dagblad, 25 september 2024.

Gepubliceerd door onze specialist:

Mr. M. (Micha) Verschoor