Voor NL Fiscaal schreef Angelique Perdaems een uitgebreide annotatie bij een arrest van de Hoge Raad van 9 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:873).
De Hoge Raad komt met een oordeel over de aangifteplicht na afloop van de aanslagtermijn en over het tijdstip voor het vaststellen van kwade trouw. Aan beantwoording van de vraag of het vrij verkeer van kapitaal in relatie tot Landen en Gebieden Overzee (LGO) tot toepassing van de voortvarendheidseis leidt, komt de Hoge Raad niet toe. Volgens Angelique is dat een gemiste kans, mede omdat A-G Niessen tot een andere conclusie komt dan het Hof.
In de annotatie bespreekt Angelique drie interessante onderwerpen: de uitnodiging tot het doen van aangifte bij woonplaatsonderzoeken, navordering bij kwade trouw en de voortvarendheidseis die volgens haar ook moet gelden in relatie tot derde landen.
Woonplaatsonderzoek en omkering van de bewijslast
In een woonplaatsonderzoek kan de Inspecteur op twee manieren aan informatie komen. Via een vragenbrief op grond van artikel 47 AWR en door het uitreiken van een aangiftebiljet. In deze procedure koos de Inspecteur voor het uitreiken van aangiftebiljetten. Dit levert de vraag op hoe daarmee om te gaan als iemand stelt niet in Nederland te wonen. Het is vaste jurisprudentie dat de bewijslast niet wordt omgekeerd en verzwaard als iemand in plaats van aangifte te doen uitdrukkelijk en onderbouwd te kennen geeft dat en waarom hij de heffing niet is verschuldigd. De Hoge Raad oordeelde dat ook na het verstrijken van de aanslagtermijn een aangiftebiljet mag worden uitgereikt. Angelique meent dat dit onderzoek beter via artikel 47 AWR kan lopen omdat dan gerichtere vragen kunnen worden gesteld en omdat die route meer rechtsbescherming biedt.
Angelique meent dat de beoordeling van de woonplaats een voorvraag is, net als de vraag of de bevoegdheid tot navordering mag worden toegepast, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast op de beoordeling van de woonplaats niet van toepassing mag zijn.
Navordering: geen kwade trouw na aanslagtermijn
De Hoge Raad oordeelt dat na het verstrijken van de aanslagtermijn geen sprake kan zijn van kwade trouw. De Hoge Raad overweegt dat het verstrekken van onjuiste inlichtingen of het onthouden van juiste inlichtingen de oorzaak moet zijn van het feit dat de definitieve aanslag niet of tot een te laag bedrag is vastgesteld. Nu de aanslagtermijn op het moment van het uitreiken van de aangiftebiljetten is verlopen, kan daarvan geen sprake zijn waardoor niet kan worden nagevorderd. In cassatie stond vast dat geen nieuw feit aanwezig was omdat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had ingebracht.
Verlengde navorderingstermijn: voortvarendheid
Angelique licht toe dat vraagtekens kunnen worden gezet bij de arresten van de Hoge Raad van 2 juni 2017 waarin is geoordeeld dat de voortvarendheidstoets door het inroepen van de standstillbepaling niet geldt in de relatie tot Zwitserland. Het toepassen van de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar voor buitenlandsituaties ten opzichte van vijf jaar voor binnenlandsituaties is een belemmering van het vrije verkeer van kapitaal (artikel 63 VWEU). Het HvJ EU overwoog dat die belemmering kan worden gerechtvaardigd. In de Passenheim-jurisprudentie heeft de Hoge Raad de overwegingen van het HvJ vormgegeven in het zogenoemde voortvarendheidsvereiste. Dat houdt kort gezegd in dat de Inspecteur zodra hij over aanwijzingen met betrekking tot in het buitenland aangehouden vermogen beschikt, daarmee voortvarend aan de slag moet gaan. Dat is niet het geval als hij zes maanden of langer niet met de informatie aan de slag gaat.
Bij invoering van het vrije verkeer van kapitaal voor derde landen (niet EU-landen) is in artikel 64 VWEU overgangsrecht opgenomen. De standstillbepaling houdt sinds 1993 in dat bestaande belemmeringen van enkele specifieke vormen van kapitaalverkeer in relatie tot derde landen in stand mogen blijven. In het arrest van 15 februari 20179 heeft het HvJ overwogen dat artikel 64, lid 1, VWEU van toepassing is op de verlengde navorderingstermijn. Sinds dit arrest wordt er van uitgegaan dat de voortvarendheidseis niet geldt in relatie tot Zwitserland en andere derde landen. Dit heeft tot gevolg dat wij een verschil zien in behandeling van zaken door de Belastingdienst. Zaken met derde landen blijven langer op de plank liggen omdat de voortvarendheidseis niet zou gelden. Angelique meent dat de voortvarendheidseis ook in relatie tot derde landen moet gelden.
Wil u meer weten? Lees dan de noot: Noot NL Fiscaal NLF 2023/1425.