Spring naar content

Steekspel met de fiscus: De fiscale aftrekbeperking van steekpenningen TBS&H 2015, nr 6

01 juni 2015

De bestrijding van corruptie staat al enige tijd hoog op de politieke agenda. Ook het Openbaar Ministerie heeft het zoeklicht gericht op corruptie, hetgeen wel blijkt uit diverse strafrechtelijke onderzoeken die recent de aandacht van de media hebben gehaald (SBM Offshore, gedeputeerde Hooijmaijers). Dat bestrijding van corruptie ook onderdeel uitmaakt van de fiscale wetgeving is minder bekend. In het bijzonder speelt de fiscale aftrekbeperking steekpenningen hierbij een belangrijke rol.

In deze bijdrage gaan Anke Feenstra en Gabriëlla Ulrich in op de ontstaansgeschiedenis van deze wetgeving en de fiscale praktijk in relatie tot steekpenningen. Het komt immers nog steeds voor dat ondernemers betalingen doen in de vorm van commissies, kortingen of bonussen in relatie tot het kunnen of mogen leveren van hun producten of diensten. In die gevallen is het mogelijk dat discussie ontstaat over de zakelijkheid en aftrekbaarheid van deze betalingen.

Lees hier alvast een voorproefje van het artikel:

De fiscus heeft in principe geen beleidsvrijheid bij het opleggen van belastingaanslagen; de belastingschuld vloeit voort uit de wet zodra het belastbare feit zich voordoet. Zoals reeds in de Memorie van Toelichting bij de Wet op de Inkomstenbelasting 1914 werd opgemerkt, zijn “alle inkomsten, onverschillig van welken oorsprong, (…) geschikt” om belasting over te betalen.2
Als het inkomen onder één van de wettelijk omschreven bronnen van inkomsten geschaard kan worden, bestaat geen reden om het niet te belasten.

Voor strafrechtelijke en zedelijke kwalificaties is in beginsel in deze analyse geen plaats. Zo oordeelde de Hoge Raad in 1951 dat de neutraliteit van het belastingrecht betekent “dat in het algemeen de vraag, of inkomsten rechtmatig dan wel onrechtmatig zijn toegevloeid, voor de heffing van de inkomstenbelasting, welke het feitelijk genoten inkomen wil treffen, irrelevant is.”

Dit uitgangspunt betekent in beginsel dat dan ook de kosten en lasten, die met dit inkomen samenhangen, voor aftrek van de inkomsten in aanmerking komen. De wetgever heeft echter niet iedere medewerking willen verlenen aan het fiscaliseren van illegale inkomsten. Misdaad mag uiteindelijk niet lonen en vanuit fiscaal oogpunt is daarin door de wetgever voorzien. In de belastingwet heeft dit zich als volgt vertaald. In artikel 8 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) is opgenomen dat de winst van een onderneming wordt opgevat en bepaald aan de hand van een groot aantal artikelen uit de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB).

Een van deze artikelen is artikel 3.8 Wet IB. In dit artikel is het winstbegrip opgenomen voor de IB-ondernemer. Het winstbegrip is in feite een containerbegrip, waaronder alle voor- (inkomsten/omzet) en nadelen (kosten en lasten) uit ondernemingsactiviteiten vallen. In artikel 3.14 Wet IB staan welke kosten en lasten niet in aftrek mogen worden gebracht van de winst. Dit
artikel is zowel van toepassing op de IB-ondernemer als op het aan de Vpb onderworpen lichaam.

Lees hier het hele artikel: Steekspel met de fiscus: De fiscale aftrekbeperking van steekpenningen TBS&H 2015, nr 6

Gepubliceerd door onze specialist:

Mr. A.A. (Anke) Feenstra