Spring naar content

#219 Woonplaats: materiële werkelijkheid gaat boven formaliteiten

07 juni 2021

De inspecteur neemt na emigratie regelmatig het standpunt in dat de betrokkene voor de inkomstenbelasting in Nederland is blijven wonen. In onze praktijk merken wij dat de inspecteur de drempel te laag legt voor een fiscale woonplaats in Nederland. Zo blijkt ook uit de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant[1], waarin de rechtbank de door de inspecteur opgesomde omstandigheden onvoldoende vond voor een woonplaats in Nederland. De door de inspecteur aangevoerde aanknopingspunten wijzen wel op een band met Nederland, maar zijn onvoldoende voor het aannemen van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. De rechtbank oordeelt dan ook dat de belanghebbende in het jaar 2015 niet in Nederland woonde, omdat de materiële werkelijkheid belangrijker is dan formaliteiten. In deze Hertoghs Beschouwt nemen wij deze uitspraak onder de loep en gaan wij na welke handvatten worden geboden voor andere woonplaatsdiscussies.

Fiscale woonplaats

Of iemand in Nederland woont, wordt op grond van artikel 4 AWR naar de feiten en omstandigheden beoordeeld. Dit is een open norm waaraan door de Hoge Raad invulling is gegeven. De Hoge Raad heeft als rechtsregel gegeven dat een duurzame band van persoonlijke aard moet bestaan tussen de betrokkene en Nederland. De bewijslast dat de betrokkene in Nederland woont, rust op de inspecteur. In procedures zien wij nogal eens voorbij komen dat de inspecteur de bewijslast wenst om te kerennaar  en te verzwaren door, ofwel het nemen van een informatiebeschikking, ofwel te stellen dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Wij menen dat de vraag waar iemand woont een voorvraag is, net als de beoordeling of aan de navorderingsvereisten is voldaan, zodat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2018[2] omkering en verzwaring van de bewijslast niet kan worden toegepast bij de vaststelling van de woonplaats, zie ook ons artikel ‘Rechtsbescherming bij vestigingsplaatsonderzoeken’.[3] In de procedure bij de rechtbank was de normale bewijslastverdeling van toepassing waardoor de inspecteur moest bewijzen dat de betrokkene in Nederland woont.

De omstandigheden

De inspecteur heeft een aantal feiten en omstandigheden gesteld waarop hij baseert dat de belanghebbende in Nederland woont, zoals de nationaliteit, familie die in Nederland woont, Nederlandse bankrekeningen en een Nederlandse zorgverzekering.

De omstandigheid dat iemand de Nederlandse nationaliteit heeft en zijn familie in Nederland woont, wordt door de inspecteur vaak naar voren gebracht ter onderbouwing van een woonplaats in Nederland. Dat zijn echter omstandigheden die het gevolg zijn van de geboorte en het daarna wonen in Nederland. Als die omstandigheden doorslaggevend zouden zijn, dan is emigreren vrijwel niet mogelijk. In deze procedure brengt de inspecteur nog een aantal andere omstandigheden naar voren, zoals een verblijf van 24 dagen in het jaar 2015 in Nederland en een aantal financiële banden met Nederland.

De rechtbank overweegt dat de inspecteur aanknopingspunten heeft aangevoerd die wijzen op een band van de belanghebbende met Nederland, maar dat dit in hoofdzaak formele aanwijzingen zijn die niet overeenstemmen met het beeld van de materiële werkelijkheid waarvan de rechtbank overtuigd is geraakt. De rechtbank neemt bij haar overwegingen ook de omstandigheden mee die de belanghebbende heeft aangevoerd, waaronder dat hij in Turkije een dagelijks leven leidde, daar zijn vrije tijd spendeerde, werkte en een leven aan het opbouwen was met een Turkse vrouw met wie hij in 2016 is getrouwd. De inspecteur heeft nog aangevoerd dat de werkzaamheden in 2016 zijn beëindigd en de belanghebbende tegenwoordig niet meer in Turkije verblijft. Dat acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat de belanghebbende in 2015 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft behouden. Wij volgen dit oordeel omdat uit de feiten blijkt dat het de intentie van de belanghebbende was om zich in Turkije te vestigen. Dat dit verblijf later van beperkte duur bleek te zijn, heeft niet tot gevolg dat hij in 2015 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.

Omstandigheden buiten Nederland

De rechtbank neemt bij de beoordeling of een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestaat ook de omstandigheden buiten Nederland in aanmerking. Dat is onzes inziens terecht, omdat die omstandigheden ook iets kunnen zeggen over de duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Veel banden in het buitenland kunnen immers tot gevolg hebben dat de banden met Nederland beperkter van aard zijn, zoals hier, door het opbouwen van een leven in Turkije, het geval was.[4]

Woning in Nederland

De vraag hoe de feiten en omstandigheden moeten worden gewogen, levert vaak discussie op. A-G Niessen heeft in zijn conclusie van 17 december 2019[5] een voorstel gedaan om de bepaling van de woonplaats te verduidelijken. Hij komt tot de conclusie dat je zonder woning niet kunt wonen. Het beschikbaar hebben van een woonplaats is dan ook in zijn ogen een voorwaarde voor wonen in Nederland. Als de belanghebbende in Nederland geen woonruimte ter beschikking heeft, kan hij niet in Nederland wonen. Als hij die wel heeft dan zijn naast de woning alle overige omstandigheden van belang bij de beoordeling of iemand in Nederland woont, zie ook ‘Oost West Thuis Best: woonplaats getest’.[6]

In de procedure bij de rechtbank heeft de inspecteur gesteld dat de belanghebbende de beschikking heeft gehouden over een woonruimte in het ouderlijk huis in Nederland, omdat hij in de BRP op dit adres stond ingeschreven. De rechtbank acht het betoog van de belanghebbende, dat hij geen kamer of persoonlijke spullen in het ouderlijk huis meer had en daar alleen kon logeren na overleg en toestemming van zijn moeder, geloofwaardig. De rechtbank onderbouwt dit met de verklaring van de moeder van de belanghebbende.

De rechtbank heeft aangesloten bij de feitelijke gang van zaken en doorslaggevend belang toegekend aan het feit dat de belanghebbende een leven heeft opgebouwd in Turkije. Daarmee sluit de rechtbank aan bij wat doorgaans onder wonen zal worden verstaan. Als iemand in Turkije werkt, verblijft en een privéleven opbouwt dan ligt het voor de hand dat hij daar woont en niet meer in Nederland woont, omdat bepaalde banden (nog) niet zijn opgezegd of blijven bestaan vanwege de historie met het geboorteland.

Of iemand in Nederland woont, hangt af van de feiten en omstandigheden. De Hoge Raad heeft als rechtsregel gegeven dat een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland moet bestaan. Alle feiten en omstandigheden kunnen van belang zijn bij de beoordeling of die band met Nederland aanwezig is. Wij zien in de praktijk dat woonplaatsonderzoeken vaak ingrijpend zijn, omdat veel persoonlijke informatie wordt opgevraagd. Wij hechten er dan ook belang aan om daarbij de grens tussen privacy en het heffingsbelang te bewaken.

 

[1] RB Zeeland-West-Brabant 5 november 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5436.
[2] HR 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:303, BNB 2018/87.
[3] Mr. A.J.C. Perdaems en mr. Y. Ameziane, ‘Rechtsbescherming bij vestigingsplaatsonderzoeken’, WFR 2019/246.
[4] A.J.C. Perdaems, ‘Woonplaats gewobt: beleid in strijd met de jurisprudentie’, Hertoghs Beschouwt 4 februari 2019
[5] Conclusie A-G Niessen 17 december 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1350.
[6] A.J.C. Perdaems, ‘#149 Oost West Thuis Best: woonplaats getest’, Hertoghs Beschouwt 20 januari 2020.

Gepubliceerd door onze specialist:

Mr. A.J.C. (Angelique) Perdaems